Ik groeide op in een tijd met weinig tv, en zonder afleiding van toen nog ondenkbare computergames en appjes, maar bovendien kom ik uit een echt ‘boekengezin’. Geboren in 1951 in Bussum, waar ik weer woon, na bijna dertig jaar in Groningen Stad & Ommeland. Op mijn zestiende werd mijn eerste roman uitgegeven: Tarantella. Ik vertrok naar Engeland, werkte als au pair, schreef, studeerde (Londen) en later heb ik nog Engels en onderwijskunde gedaan in Groningen. Natuurlijk is lezen, veel lezen, de breedste ‘opleiding’ in het leven gebleken: een ontwikkeling die nooit ophoudt.
In Groningen heb ik parttime lesgegeven aan de universiteit. Ook heb ik er nog een tijd bij gewerkt als ondertitelaar: je leert geweldig comprimeren en de essentie uit een monoloog of dialoog halen. Nu geef ik soms nog lezingen en workshops voor vertaalstudenten en collega’s, en af en toe ben ik mentor van nieuwe vertalers. De Nederlandse en Vlaamse Letterenfondsen vragen me weleens om advies uit te brengen over subsidieaanvragen voor te vertalen kinder- en jeugdboeken.
Hoe ik vertaler werd
Vertaler werd ik toen ik destijds terugkwam uit Engeland en een baan kreeg op de redactie van de uitgeverij waar ik publiceerde: Van Dishoeck, Van Holkema & Warendorf (het latere Unieboek). Het werk werd me ‘gewoon’ opgedrongen! Op een dag legde de uitgever het enige boek van Bob Dylan, Tarantula, op mijn bureau en zei: ‘Ga jij dit maar thuis vertalen, dat kun je best.’ De eerder gecontracteerde dichter-vertaler had het laten afweten. Voor beginnende vertalers van nu is het bijna onvoorstelbaar dat ik er zo ben ingerold. Van Dishoeck dacht vast: die titel lijkt ook nog op die eerste van haarzelf.
Van ouder naar jonger
Eenmaal in Groningen ging ik me na veel boeken voor volwassenen specialiseren in het vertalen van kinder- en jeugdboeken, ook doordat ik zelf kinderen kreeg. Ik vertaal intussen al bijna een halve eeuw! Al in 2005 kreeg ik de Martinus Nijhoffprijs voor ‘mijn gehele oeuvre’: dat klonk alsof ik mocht stoppen, maar dat oeuvre groeit gelukkig door, want vertalers en schrijvers stoppen niet, ze blijven jong van geest bij hun werk, ha! Er staan nu ongeveer 200 titels op mijn naam.
Mijn bekendste vertalingen zijn waarschijnlijk de zes delen van de Stravaganza-serie van Mary Hoffman (12+). Vaak herdrukte boeken over jongeren die reizen door de tijd tussen het Engeland-van-nu en het zestiende-eeuwse Talia, waarin we Italië herkennen, een avontuurlijke verweving van historische en hedendaagse verhaallijnen en thema’s. Maar het kunnen ook, of daarnaast, de Mol-prentenboeken van Jonathan Emmett en Vanessa Cabban zijn, met titels als ‘Ik wil de maan’ en de verwonderde molletjeskreet: grote-grondgravers-nog-aan-toe (origineel: hot-diggity!)
Vertalen is van ver halen wat een ander eerder verhaalde…
… zo definieer ik meestal mijn werk. Ik kruip in het hoofd van de auteur. Dat is het mooie van vertalen: je blijft over je eigen grenzen kijken, neemt door taal en verhaal steeds een nieuwe rol aan, zet de ramen wijd open naar andere landen en mensen, en dat terwijl je gewoon thuis zit, met het boek, je computer, wiki en online woordenboeken. (Vroeger met een dikke encyclopedie, véél papier, een ouderwetse, grote typemachine en váák naar de bieb voor naslagwerken!) Een boek moet voor mij lezen alsof de anderstalige auteur het zelf in soepel Nederlands heeft geschreven, de brontaal mag er nooit doorheen janken, maar je mag wél altijd merken dat het ‘van elders’ komt. De personages worden mijn onzichtbare huisgenoten die ik goed Nederlands moet leren voordat ze hier op eigen benen kunnen staan. In de tussentijd heb ik veel plezier met ze, soms ruzie, af en toe kan ik ze niet uitstaan, ze maken me ’s nachts weleens wakker, maar ze ontroeren me ook en blijven zichzelf, in hun nagemaakte jasje, met al hun eigenheid, woordspelingen en taalvondsten. Daarvoor moet ik met mijn eigen taalvermogen soms tot het uiterste gaan, en liefst een stapje verder, om de auteur en zijn boek alle eer aan te doen. Ook bij mezelf moet ik het soms ‘van ver halen’.
Het moeilijkste boek om te vertalen was Het ware verhaal van het monster Billy Dean van David Almond, niet een van zijn vrolijker kinderboeken vol grappen en subtiliteiten, zoals De jongen die met piranha’s zwom of Het wonderlijke verhaal van Angelino Brown, die vooral heel leuk waren om te doen, maar een duisterder verhaal, dat helemaal fonetisch was geschreven. In het Nederlands moest dat natuurlijk zo blijven. Door de grammaticale, structurele en cultuurspecifieke verschillen tussen de twee talen heeft dat veel hoofdbrekens gekost, maar het is wel gelukt. Ook allesbehalve eenvoudig was de enorm dikke pil van Aidan Chambers, Dit is alles – het hoofdkussenboek van Cordelia Kenn, een YA-roman van filosofisch-psychologische aard, met een experimenteel tussendeel, en voor de pret ook nog een terloops ingebouwde literatuurcursus met veel verwijzingen naar literaire klassiekers.
Eigenlijk heeft elk boek z’n eigen complicaties en puzzels, die je pas merkt als je je er als vertaler in verdiept, meer dan een lezer of recensent ooit zal doen. Een boek vertalen is nooit ‘woordjes en zinnen omzetten’, maar vooral: aanvoelen en schrijven, zodat ik echt niet bang ben dat vertaalcomputers dit werk over kunnen nemen. Computers ‘lezen heen’ over alle suggestiviteit en originele vondsten in een boek, missen de verbeeldingskracht om te visualiseren en zich in te leven. Computers hebben geen gevoel, en dat is misschien wel het allerbelangrijkste bij het vertalen. Om nog maar te zwijgen van vindingrijkheid, van vrijheid durven nemen en te spelen met taal om in andere woorden hetzelfde uit te kunnen drukken. Ik denk bijvoorbeeld aan Het ABC van Candice Phee van Barry Jonsberg, vorig jaar verschenen, waarin elk hoofdstuk begint met een Engels woord dat, in vertaling, natuurlijk een heel andere beginletter heeft. Dan moet je een ander woord vinden – of verzinnen – dat de lading van het hoofdstuk toch dekt. Zie je het een computer doen?
Als je me vraagt naar vertaalblunders zijn die er vast geweest, zeker toen ik net begon, maar tegelijkertijd heb ik altijd het geluk gehad om met heel goede redacteuren en persklaarmakers te werken, die me voor valkuilen hebben behoed en van wie ik veel heb geleerd. Zij zijn de onmisbare mensen achter de schermen, vaak nog ‘onzichtbaarder’ dan de vertalers. En dan zijn er de collega’s: door internet is er veel meer wisselwerking en feedback onder vertalers ontstaan, zodat we elkaar uit linke vertaalbrandjes kunnen helpen.
Tevreden ben ik wel als een niet eerder vertaald gedicht of liedje een in ritme, toon en zeggingskracht een bijna gelijkwaardig Nederlandse versie heeft gekregen. Ik zeg bijna, want een beetje verlies met het origineel moet ik soms nemen, een noodzakelijke afwijking omdat nu eenmaal niet alles rechtstreeks vertaalbaar, maar wel zo dicht mogelijk benaderbaar is. Dat kun je dan vaak op een andere plek weer compenseren. Echte perfectie bestaat niet, denk ik, maar ha, we doen ons best!
Ons vak verandert mee met ontwikkelingen in de samenleving. Dat merk je ook aan de omgangstaal, en het meest nog aan jeugdtaal. Het is dus zaak om met wijd open oren en ogen ‘onder de mensen’ te zijn, te luisteren en te kijken. Wie praat, wat voor type? Een simpel voorbeeld is dat we pakweg vijftien jaar geleden nog het woordje ‘cool’ vertaalden, wat zo ingeburgerd is geraakt dat je het niet meer in je hoofd zou halen om dat niet te laten staan. Maar het is ook oppassen geblazen met straattaal: die wisselt zó snel dat je risico loopt algauw in een daterend register te zitten. Tegelijkertijd is onze taal zo rijk dat het top is om smeuïg eigentijds of juist ouder Nederlands te kunnen gebruiken, volks of bekakt, plechtig of laconiek, passend bij het personage. Ik ben geen fan van verengelsend taalgebruik, dat vaak onnodig awkward is (knipoog). Dialogen hardop uitproberen: het is een geliefde bezigheid van me om de melodie en emotie van de spreker te proeven.
Zonder kinderboekenvertalers zou de boekenwereld beperkter zijn. Wij hebben zelf geweldige schrijvers, maar een mooi vertaald boek uit de ruime buitenwereld biedt ook weer andere ideeën en inzichten en is een verrijking van onze verhalenschat.
Werk en lezen nu
Ik ben net begonnen aan de vertaling van een dik jeugdboek dat de betekenis van taal in ons leven als sub-thema heeft: De woordsmid. Het verschijnt volgend jaar pas en ik zeg er verder alleen dit over: als iets blijkt uit dat gelaagde, spannende boek is wel dat we de rijkdom van natuurlijke, levende taal nodig hebben om zelfstandig en kritisch te kunnen denken, om oplossingen te vinden en te kunnen overleven.
Zoals ik vertaal, voor bijna alle leeftijdsgroepen (met prentenboeken als ware feestjes, waarbij er een onzichtbare peuter of kleuter op schoot zit), zo lees ik ook: van alles. Ik heb net het al wat oudere boek Achter de draad van Hans Kuyper uit, en het nieuwere Katvis van Tjibbe Veldkamp. Daarnaast heb ik recent ook Zomervacht van Jaap Robben gelezen, prachtig, en de historische pil De levens van Jan Six van Geert Mak. Op stapel staan Tegenwoordig heet iedereen Sorry van Bart Moeyaert en De acht bergen van Paolo Cognetti, vertaald door Yond Boeke en Patty Krone. Veel en goed Nederlands lezen is belangrijk voor vertalers, en daaronder reken ik zeker ook mooie vertalingen van collega’s.