(het stuk van Marian De Smet van precies tien jaar geleden vind je hier)
Tien jaar geleden was ik heel erg bezig met moeder zijn, erg bezig met schrijver zijn en af en toe was ik ook kleuterjuf, want er werden maar geen leerkrachten zwanger of ziek of oud, dus was er geen werk voor me.
Ik was in 2001 voorzichtig begonnen met prentenboeken maar in 2009 kwam mijn eerste YA uit, ‘De woorden van zijn vingers’ en ik voelde toen dat ik dit echt geweldig vond: Een dik boek. Een verhaal waar ik al schrijvend in kon verdwijnen. Een poosje nadat mijn stukje op Kjoek was verschenen, won ik de eerste prijs van de kinder- en jeugdjury en ik voelde me daardoor toch al een ietsiepietsie minder onbekend, want al die juryleden hadden mijn boek gelezen en besloten dat ze dat het mooist vonden. Ik kreeg een plantje en ging op de terugweg drie jonge gansjes ophalen, want de vrouw die ze verkocht woonde op de route. Het leek me wel gezellig, drie ganzen om het gras kort te houden en dat ze dan zo in een rijtje achter je aan waggelden.
Tegen de tijd dat mijn volgende YA klaar was, ‘Geen bereik’, waren de ganzen drie gemene sissende, happende, boze beesten geworden en in plaats van achter ons aan te waggelen, stormden ze luid kwakend naar onze kuiten, telkens we nog maar een voet in hun weitje durfden te zetten. Ik besloot om op zoek te gaan naar een andere uitgever (dat had niets met die ganzen te maken, ik was gewoon toe aan iets nieuws).
Ik was nog nooit in Amsterdam geweest en ik had op Manon Sikkel haar blog een jaloersmakend stukje gelezen over hoe ze gezellig wijn ging drinken met haar uitgeefster. Ik dronk nooit wijn met mijn uitgever, niet eens koffie.
Thille Dop en ik hadden een fijn gesprek bij een lekkere lunch en ik was helemaal klaar voor de overstap naar Nederland. Het leukst aan die beslissing was het feit dat ik plots ook een heleboel Nederlandse kinderboekenschrijvers leerde kennen, want kinderboekenschrijvers zijn gezellige mensen.
Mijn kinderen groeiden op, de ganzen gingen ergens anders wonen (bij mensen met een erg grote vijver, al vermoedde mijn dochter dat die vijver net zo goed een kookpot kon zijn), ik kreeg meer werk op school en schreef tussendoor ergens ‘Rotmoevie’, het boek waarmee ik de Gouden Lijst zou winnen. Dat boek zorgde er ook voor dat mijn naam bij mensen al eens een belletje deed rinkelen. Niet veel belletjes, maar wel fijne.
Ik ben nu niet minder moeder, maar mijn kinderen zijn groot en leiden steeds meer hun eigen leven. Ik ben wel veel meer juf. Soms een beetje te veel naar mijn zin, al doe ik mijn job doodgraag, maar door al die zieke, oude en zwangere collega’s die ik moet vervangen, blijft er naar mijn gevoel te weinig tijd over om echt te schrijven. Al doe ik het toch. Natuurlijk. Al is het met een half blaadje per keer,…niet schrijven is geen optie. Ik hoef geen dertig boeken op mijn plank, als ik maar tevreden ben met de boeken die ik maak. Stiekem hoop ik dat ik over tien jaar vooral schrijver ben. Moeder zal ik natuurlijk altijd zijn, maar tegen die tijd kan ik al net zo goed oma zijn (o jee!) en is het misschien tijd om wat minder juf te zijn. Dan ga ik naar een hutje op de hei, of een huisje in de bergen, met een laptop voor een raam met een prachtig uitzicht en dan schrijf ik honderd pagina’s per dag. Tot dan!