Als ik een jongen was geworden, dan hadden mijn ouders me Corneel genoemd. Na drie zoons hadden ze daar wel op gerekend, op een Corneel. Dat was een rare naam geweest in het Duitse stadje waar ik ben opgegroeid. Andrea was in Duitsland in de jaren ’60 en ’70 echt een modenaam, net als Birgit, Claudia, Susanne of Sabine. Mijn vader was Nederlands, maar in de grensstreek waar we vandaan komen had hij op een Duitse school gezeten. Ik had niet eens door dat hij nog een andere taal sprak.
Wij zijn dan ook niet tweetalig opgevoed, maar spraken thuis alleen maar Duits. Ons huis stond drie kilometer bij de Nederlandse grens vandaan, we haalden koffie, shag, boter en frikandellen in ’s-Heerenberg. En mayonaise in oranjekleurige emmertjes, dat bestond in Duitsland niet. Als kind zag ik Nederland niet echt als een vreemd land met een eigen taal.
Dat veranderde meteen toen ik na het Duitse atheneum min of meer toevallig voor negen maanden naar Nederland ging en best veel verstond, maar bijna niets kon zeggen. Ik leerde de taal razendsnel en dat leren vond ik geweldig.
Als ik toevallig in Istanbul of Tokio was beland, had ik Turks of Japans geleerd. Ik voelde geen bijzondere liefde voor de Nederlandse taal, nog steeds niet, eerlijk gezegd, al maak ik voor het gesproken Vlaams graag een uitzondering. Als literatuurliefhebber begon ik uiteraard zodra het kon ook Nederlandse literatuur te lezen.
Dat beviel helemaal niet, de meeste bejubelde boeken deden me weinig en sommige vond ik ronduit slecht. Nu moet ik daar meteen bij zeggen dat ik schrijvers als Gerard Reve, Karel van het Reve, Maria Dermout, Elsschot of Hermans nog niet kende; mijn eerste stappen zette ik aan de hand van de romans die in die tijd in hoge stapels in de boekwinkels lagen. De Duitse moderne literatuur vond ik zonder enige twijfel van veel betere kwaliteit. Toen ik het hierover met een Nederlandse collega had, zei ze dat ik eens kinderboeken zou moeten proberen.
Inderdaad, een voltreffer, wat een niveau! Joke van Leeuwen, Annie M.G. Schmidt, wat was dit onbetamelijk goed.
Intussen had ik mijn studie Duitse taal- en letterkunde (in het Duitse Bochum en in Amsterdam) afgerond en moest iets worden. Als student werkte ik al als vertaler bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB), en ik vroeg me af of ik niet misschien Nederlandse kinder- en jeugdboeken kon gaan vertalen.
Nou, dat kon niet, althans in het begin niet. Ik stuurde een proefvertaling van een verhaal van Annie M.G. Schmidt aan een uitgever die me uitlegde dat de Duitse tekst niet leefde en waarschijnlijk veel te letterlijk vertaald was. Dat klopte helemaal, al zag ik dat zelf natuurlijk niet. Toen ging ik kijken hoe anderen het deden, nam deel aan talrijke workshops en deed jaren later nog een poging, dit keer met succes.
In 1994 begon ik met het vertalen van kinder- en jeugdboeken, naast mijn vaste vertaalbaan bij de SVB die ik in 2007 opzegde. Sindsdien ben ik helemaal freelancer. Ik vertaal ook zakelijke teksten en romans, en geef Duitse les aan auteurs en andere mensen uit het culturele leven. Ik woon samen met mijn ook freelancende vriend (vertaler en ondertitelaar) in een geweldig woon- en werkpand: Nautilus op het Zeeburgereiland in Amsterdam. Daar wonen ook meer dan zestig kinderen, waarvan de meeste overigens helaas niet lezen.
Wanneer ben je begonnen met vertalen? Wat was je eerste vertaling?
Mijn eerste vertaling was Poppe en Beer van Jos Lammers, in 1995 verschenen bij Anrich Verlag.
Uitgever Gerold Anrich (1942-2013) was een van de eerste Duitse uitgevers die Nederlandse en Vlaamse kinder- en jeugdboeken ontdekte. Bij hem verschenen ook prachtige boeken van Paul Biegel, Harm de Jonge, Selma Noort, Anne Provoost, Wouter Klootwijk, Sjoerd Kuyper, Jan de Zanger en vele anderen.
Welke vertaling van jou is het bekendste, denk je?
Dat zal Gips zijn, van Anna Woltz, dat ook in Duitsland veel prijzen heeft gewonnen. De leukste was misschien wel de ‘Katholischer Kinder- und Jugendbuchpreis’, uitgereikt in het Erzbischöfliche Palais in Wenen. Anna was hoogzwanger en deed haar dankwoord per video. Ik deed het mijne live. Aan het einde verzocht ik iedereen om voor een foto voor Anna een tijgermasker op te zetten (zie beneden). Dat was een belangrijk voorwerp in het boek. Bisschoppen en kardinalen met zo’n maskertje op, ik vond het wel bijzonder!
Deutsche Bischofskonferenz
Hoeveel boeken heb je inmiddels vertaald?
Een kleine honderd.
Wat vind je het fijnste aan vertaler zijn? En wat vind je het minst fijne?
Vertalen verveelt me nooit en heel vaak raak ik een flow. Ik vergeet de tijd en de wereld om me heen, erg prettig. Het is creatief en uitdagend werk zonder dat je er wanhopig van wordt. En – misschien klinkt dat raar, maar dat moet dan maar – ik ben er erg goed in, dat voelt prettig. Heel fijn is ook de omgang met collega-vertalers en mensen uit de letterenwereld. Op de een of andere manier kom je, bijvoorbeeld op borrels, meestal heel gauw tot een soort kern. De gesprekken gaan ergens over en je kunt ook vaak lachen.
Het minst fijne vind ik dat het een zittend beroep is, zeker als ik veel te doen heb beweeg ik te weinig. Verder is de betaling een vervelend aspect, en dan wel écht vervelend. In Duitsland heb je geen geweldige instantie als het Nederlands Letterenfonds (er is subsidie, maar in veel mindere mate) en kinderboeken worden veel slechter betaald.
Heel concreet: voor mijn vertaling van een boek van Arnon Grunberg ontving ik 23 euro per normpagina plus royalty’s vanaf het eerste exemplaar, voor veel kinderboeken is dat 16 euro en royalty’s vanaf 15.000 exemplaren, maar dat haal je dus bijna nooit. Ik hoef hier misschien niet uit te leggen dat het vertalen van boeken voor volwassenen niet per definitie moeilijker is of meer tijd kost dan het vertalen van boeken voor kinderen.
Ik maak veel uren per week. Nu vind ik dat helemaal niet erg, behalve als ik aan later denk; fatsoenlijk betaald werk zou net dat verschil kunnen maken tussen een taxi nemen naar het museum, tussen een slechte scootmobiel waar je bij het remmen makkelijk van af valt en je heup breekt en zo’n solide gevaarte met extra wielen. Maar ja, wie weet hoe oud je wordt. De afgelopen twee jaar zijn twee van mijn broers aan kanker overleden, reden voor mij om nú fijn te leven en heel weinig aan scootmobiels te denken.
Hoe ziet je werkdag er ongeveer uit?
Ik word wakker zonder wekker, meestal vrij vroeg, maar soms niet en dat is het ook goed. Ik ga in badjas en met een kop koffie aan tafel zitten en begin onmiddellijk met vertalen. Soms gebruik ik daarvoor trouwens ‘Dragon Naturally Speaking’, een spraakherkenningsprogramma. Met name passages met veel dialoog of toneelteksten worden daar volgens mij beter van, ik maak op die manier eerste versies, die zich loszingen van de originele tekst en goed klinken.
Voor het ontbijt om een uurtje of twaalf heb ik al vrij veel gedaan. Soms moeten er leesrapporten worden geschreven. Dat doe ik nooit ’s ochtends, daar heb ik een flinke aanloop voor nodig. Het lezen van de te beoordelen boeken doe ik ’s avonds en bij echt goede boeken ook ’s ochtends in bed, maar overal waar ben maak ik aantekeningen.
Regelmatig heb ik ook afspraken buitenshuis. Ik geef Duitse conversatieles aan auteurs die in Duitsland gaan optreden of writer in residence worden etc. En soms ga ik naar vergaderingen (samen met vertaalster Nicolette Hoekmeijer en Hanneke Marttin van het Letterenfonds organiseer ik elk jaar de Vertalersgeluktournee). Ik zit ook in de redactie van VertaalVerhaal.
In elk geval zorg ik voor afwisseling. Ik hou er ook van om ’s ochtends aan een boekvertaling te werken en ’s middags (en soms ook ’s avonds) aan een zakelijke tekst.
Aan welke vertaling heb je goede herinneringen?
De vertaling van Perenbomen bloeien wit van Gerbrand Bakker was voor mij een heel mooie belevenis. Intussen ben ik goed bevriend met Gerbrand, maar toen ik het boek vertaalde had ik hem nog nooit ontmoet. Ik ging zitten, las zijn Nederlandse zinnen en hoorde in mijn hoofd onmiddellijk een Duitse stem. Ik hoefde het alleen maar op te schrijven. Dat neemt niet weg dat je na afloop heel scherp corrigeert en samen met een redactrice nog tot hele andere oplossingen komt, dat doe je altijd; maar die eerste versie ontstond op een bijzonder intuïtieve manier.
Erg fijne herinneringen heb ik ook aan Mijn bijzonder rare week met Tess van Anna Woltz, gewoon omdat het zo’n ontzettend goed boek is. Daar staat eigenlijk alles in waar het in de literatuur over gaat, waar het in het leven over gaat.
En Sleuteloog van Hella Haasse! Een prachtige roman die ik samen met collega Birgit Erdmann heb vertaald. Voor de allerlaatste versie zijn we een week in een Oostenrijks dorpje bij elkaar gekomen. Heel stil, heel zonnig, met koeien en jonge poezen. Vrolijk en sereen was de sfeer.
Welke vertaling vond je het moeilijkst?
Sleuteloog van Hella Haasse. Duitse lezers hebben een totaal ander kennisniveau, wat gevolgen heeft voor een tekst die speelt in Nederlands Indië.
Kun je een voorbeeld geven van een fragment waar je erg tevreden over bent?
In Mees Kees. Een pittig klasje van Mirjam Oldenhave legt Mees Kees uit waarom het belangrijk is om woorden goed van elkaar te scheiden. ‘Jemo Etan der Slezen’ schrijft hij op het bord en dat is ook de titel van een hoofdstuk. Als je de letters op een andere manier van elkaar scheidt, staat er: ‘Je moet anders lezen’ en dit soort woordspelletjes moeten ECHT WERKEN. Als het niet werkt of maar zo’n beetje, is dat heel pijnlijk.
Al gauw kwamen er wat Blumento-Pferde (Blumentopferde) op mijn bureau gedraafd. En toen kwamen er steeds meer dieren bij:
Wasserschi-Eber – Wasserschieber
Kir-Schwein – Kirschwein
Schnauzbär-Tiger – Schnauzbärtiger
Ik weet niet of je dit begrijpt als je niet goed Duits kent, maar er is best een grappige verzameling dieren ontstaan in het Duitse boek die er in het Nederlands niet waren. De titel van het hoofdstuk is dan ook geworden: Blumentopferde und andere Tiere. Dat is tammer dan Jemo Etan der Slezen, maar je moet altijd naar het geheel kijken, en dat kopje werkte gewoon goed samen met de Duitse tekst.
Bij het vertalen van zo’n scène wordt de grens tussen schrijven en vertalen aardig opgerekt, en gelukkig begreep Mirjam Oldenhave waarom ik hier los moest raken van haar woorden. Literair vertalers vertalen sowieso geen woorden maar teksten.
Welk boek dat door iemand anders vertaald is, had je zelf graag willen vertalen?
‘Iep!’ van Joke van Leeuwen. ‘Ik miet un bieteriemetje mit pindekies’, zegt Iep in het begin van dit tedere boek, omdat zij, een vogeltje/viegeltje, van alle klinkers alleen de ‘i’ echt goed kan uitspreken. Het verhaal gaat over liefde en loslaten, en is ontzettend speels geschreven.
Kom daar maar eens om, in romans voor volwassenen, om zo’n bieteriemetje! De kans op taal met humor is in kinderboeken – behalve in poëzie natuurlijk – veel groter.
Zie je dingen veranderen in het vak?
Ja, alles is sneller geworden, en ook wel harder. Als een boek van een auteur niet goed genoeg verkoopt, dan stopt een uitgeverij met hem of haar, zij het soms met veel spijt. De macht van het getal heeft de jeugdboekenbranche evengoed in zijn greep als andere sectoren. De balans tussen makkelijke kost en boeken met wat meer om het lijf is zoek.
Begrijp me goed, ik ben helemaal niet tegen leesvoer, zoals ik op zondag lekker Tatort kijk gun ik elk kind boeken over paarden, beminnelijke vampiers, kostschoolmeisjes, zeemeerminnen etc., maar we hebben er wel erg veel van. Dat al die boeken die zo vreselijk op elkaar lijken en zo veel ruimte in de winkels krijgen gebeurt puur uit winstbejag. Geld is geen goede motivatie zodra het gaat om absoluut noodzakelijke dingen als gezondheid, zorg, menselijkheid, onderwijs, kunst, voeding.
Maak je je wel eens zorgen over computervertalingen? Zullen die jouw werk overbodig maken?
Tijdens mijn vaste baan bij de SVB heb ik jarenlang met een Translation Memory gewerkt. De te vertalen teksten bevatten veel herhalingen, steeds terugkerende fragmenten met minieme veranderingen. Het zou verspilling van menselijke energie en belastinggeld zijn geweest om dat niet met behulp van CAT (Computer Aided Tools) te doen.
Het heeft wel gevolgen voor een vertaler, ik voelde me aan het einde van een werkdag, waarop ik vaak alleen maar in razend hoog tempo (het aantal vertaalde woorden werd gemeten en de druk was hoog) persoonsvormen had veranderd of kleine wijzigingen in een tekst had aangebracht, leeg en ongelukkig. Ik maak me wel degelijk zorgen over computervertalingen; er zal bij sommige tekstsoorten (waarmee ik een belangrijk deel van mijn geld verdien) in de toekomst waarschijnlijk wel een niveau worden bereikt dat mij weliswaar niet overbodig maakt, maar mijn werk sterk zal veranderen, van echte vertaler naar editor. Daar is niet echt iets mis mee, en wat technisch mogelijk is, hou je ook nooit tegen, maar editor is toevallig niet het beroep dat ik wil uitoefenen. Ik denk dat ik dan iets anders ga doen.
Maar terug naar het vertalen van literatuur: een vertaalmachine als bijvoorbeeld Deepl kun je best loslaten op rechttoe-rechtaan geschreven teksten. Even een fictief voorbeeld: Toen Merel vanochtend wakker werd stond de zon al hoog aan de strakke hemel. ‘Vandaag gaat het gebeuren,’ dacht ze, ‘vanaf vandaag wordt alles anders. De verhuiswagen … dan produceert het programma in luttele seconden een tekst die je prima met enkele ingrepen kunt verbeteren.
Maar neem nou dit voorbeeld uit het spannende Katvis (*) van Tjibbe Veldkamp, p. 25:
“’Wonen jullie niet in een huis van steen?’
Waar sloeg dat nou weer op?
‘Hebben jullie elektriciteit? Internet misschien? Een volle frigo?’
Op zulke stomme vragen gaf hij geen antwoord. En hij ging ook niet vragen wat een frigo was.”
Qua woorden (en dat is het verschil met een goede vertaler, zo’n machine vertaalt ondanks alle neurale netwerken nog steeds woorden) is dat niet zo moeilijk, maar dit kun je echt beter zonder Deepl doen, en dat geldt thans nog voor alle teksten die niet inwisselbaar zijn. De computer mist historische of literaire toespelingen, is niet goed in associatief denken.
(*) Net hoor ik dat ik Katvis mag vertalen, voor de Duitse Carlsen Verlag, een erg fijne uitgeverij.
Nog een voorbeeld: in de populaire Dummie-serie van Tosca Menten, waarvan ik met veel plezier een paar delen heb vertaald, gebruikt vader Klaas constant de woorden Plofzak Drollemans. In het Duits is dat Heiliger Hasenpups geworden. (Een medebewoonster leest het trouwens net voor aan haar kinderen en ze liggen elke dag dubbel van het lachen, erg leuk om te zien en een fijne bevestiging van mijn keuze).
Omdat de geheugens steeds groter worden kun je computers wel met heel veel context voeren. Op een gegeven moment zullen ze zeker kunnen herkennen of ‘strak’ uit het eerste voorbeeld boven slaat op een visuele of een fysieke situatie, maar van Plofzak Drollemans naar Heiliger Hasenpups lijkt me voor een niet-mens nog een lange weg.
Waar werk je op het moment aan?
Ik werk aan Ik ben Vincent en ik ben niet bang van Enne Koens. Een erg goed boek over pesten. Het is serieus en schrijnend, maar ook lichtvoetig. Frènk van der Linden maakte voor Kunststof een bijzonder mooi interview met de auteur. Survival speelt er een grote rol in, en onlangs heb ik de Duitse vertaling van de Survivalgids van Johnny ‘Lofty’ Wiseman gekocht. Grappig genoeg heb je dat boek ook nodig voor een andere vertaling die ik erg graag zou willen doen: Moeders van anderen van Mirthe van Doornik, een boek voor volwassenen. Maar ik weet dat er meer vertalers Duits it boek graag zouden willen vertalen. We zijn op dit moment met erg veel mensen voor betrekkelijk weinig boeken.
Wat lees je in je vrije tijd?
Veel Duitse nieuwere literatuur: Gerhard Henschel, Katharina Hackel, Angelika Klüssendorf, Lucy Fricke, Wilhelm Genazino, Sybille Berg, Kristine Bilkau. Die zijn in Nederland niet of niet zo bekend. Maar ook de Nederlandse literatuur hou ik vrij goed bij, Muidhond van Inge Schilperoord, Jij bent van mij van Peter Middendorp, Een ongenadig pad van Gerwin van der Werf, De heilige Rita van Tommy Wieringa – erg goede romans.
(foto Andrea Kluitmann © Luc Nijenhuis)